Over mieren en mensen

Edward O. Wilson en de sociobiologie
31-03-2022

-

door verscheen in :
7 minuten
Leestijd:
“… the so-called normal distribution of statistics assumes that there are default humans who serve as the standard that the rest of us can be accurately measured against”.

Deze hallucinante zin is slechts een van de vele opmerkelijke passages uit een tenenkrullend opiniestuk uit Scientific American van 29 december 2021. De aanleiding voor deze publicatie was het overlijden van Edward Osborn Wilson, op 26 december 2021 op 92-jarige leeftijd. Het opiniestuk waarschuwt voor “wetenschappers zoals Wilson” en bekritiseert in één beweging ook de manier waarop aan wetenschap gedaan wordt1. Waarom de reputatie van een veelzijdig en briljant intellectueel als Edward Wilson amper drie dagen na zijn dood al meteen besmeurd wordt, heeft vele redenen. Wilson zelf sprak uitvoerig over de achtergronden van wetenschappelijke controverses in een interview met Alice Dreger op 24 augustus 20042.

Het blijkt dat vooral Wilsons werk in de sociobiologie de opinieschrijver op de maag ligt, werk dat zogenaamd onverantwoord was omdat het “… contributed to the false dichotomy of nature versus nurture and spawned an entire field of behavioral psychology grounded in the notion that differences among humans could be explained by genetics, inheritance and other biological mechanisms”.

Wilsons werk rond sociobiologie had de ambitie om een paradigmashift te realiseren in de analyse van sociaal gedrag bij mens en dier, en inspireerde en stimuleerde de manier waarop we vanuit de natuurwetenschappen naar gedrag kijken. Hoog tijd dus om de puntjes op de i te zetten.

Eerst over Edward Wilson zelf. Wilson was naast een heel aimabel man vooral een scherpzinnig wetenschapper die in verschillende vakgebieden de bakens heeft verzet. Hij doctoreerde aan Harvard University in 1955 en schreef ongeveer 433 technisch-wetenschappelijke artikels en 36 boeken. Hij ontving 153 onderscheidingen. Zijn carrière bracht nieuwe inzichten in onder meer de evolutiebiologie, de biologie van sociale insecten, de classificatie van miersoorten, de sociobiologie en de biogeografie. Hij was een fervent strijder voor het behoud van de biodiversiteit. In 2005 werd de E.O. Wilson Biodiversity Foundation opgericht, waar een mooi overzicht van de loopbaan van deze opmerkelijke man te lezen is. Wij focussen ons hier specifiek op één aspect uit zijn rijke loopbaan, met name zijn bijdrage tot de studie van sociaal gedrag van mensen; die begon bij zijn werk over sociobiologie.

Wilson wordt doorgaans vereenzelvigd met de term “sociobiologie”, maar vond sociobiologie niet uit. De term “sociobiology” was al in gebruik in de eerste helft van de 20ste eeuw, bijvoorbeeld bij linguïst Charles Hockett en psycholoog John Paul. Die laatste was heel actief in de Section on Animal Behavior and Sociobiology van de Ecological Society of America, wat later de Animal Behavior Society zou worden. De termen “sociobiology”, “biosociology” of “animal sociology” keerden geregeld in die tijd geregeld terug in technische papers. Sociobiologie was dus een gekende invalshoek over sociaal gedrag bij biologen en meer bepaald bij ethologen, toen E.O. Wilson in 1970 alludeerde op een paradigmashift in de studie van sociaal leven door de fusie van sociobiologie en bevolkingsbiologie in het laatste hoofdstuk “The prospect for a unified sociobiology” van zijn boek “The Insect Societies” (1970). Zijn kolossale boek uit 1975, “Sociobiology. The New Synthesis”, is de gedetailleerde uitwerking van dit punt.

Wilsons “Synthesis” is een indrukwekkend boek dat alle inzichten over sociaal gedrag uit de bevolkingsbiologie, zoölogie, ethologie, entomologie en ecologie van dat moment samenbrengt en integreert in het domein sociobiologie, met als centraal thema “… the systematic study of the biological bases of all social behavior. For the present it focuses on animal societies, their population structure, castes, and communication, together with all of the physiology underlying the social adaptations. But the discipline is also concerned with the social behavior of early man and the adaptive features of organizing in the more primitive contemporary human societies” (Wilson, 1975, 4). Wilsons bedoeling was om sociobiologie te vestigen als een deeldomein in de evolutiebiologie, net zoals dat het geval is voor bijvoorbeeld moleculaire biologie. Vanuit die ambitie is het volkomen logisch (en zelfs noodzakelijk) dat Wilson ook aangeeft wat de relatie zou kunnen zijn tussen sociobiologie en de sociale wetenschappen. 

De ambitie om sociaal gedrag ultiem door een evolutiebiologische lens te bekijken en op die manier een paradigmashift te realiseren, verdient erkenning en zelfs bewondering. Het is onder meer dit soort wetenschappelijke innovatie op het niveau van basisconcepten en theorieën, dat leidt tot nieuwe manieren van analyseren en  begrijpen. De centrale concepten in de sociobiologie werden in de decennia na publicatie van “de nieuwe synthese” dan ook onderwerp van talloze empirische onderzoeken.

Maar, en dat is zo mogelijk nog belangrijker voor de analyse van sociaal gedrag bij mensen, de sociobiologie werd als analysemodel ook gecorrigeerd en aangevuld. Dat gebeurde vooral door de gedragsecologie en de evolutiepsychologie. De gedragsecologie voegde het element van de optimalisatie in: keuzes in gedrag (die de  sociobiologie in eerste instantie laat determineren door genetische verwantschap) ontstaan in een specifieke ecologische context: de afhankelijkheid van natuurlijke hulpbronnen. De evolutiepsychologie nam deze twee theoretische ontwikkelingen over en voegde opnieuw een belangrijk element toe: de mediërende rol van cognitieve mechanismen, met een expliciet evolutiebiologisch design, tussen omgeving en gedrag. Op die manier ontstond een heel evolutiebiologisch referentiekader om gedrag bij mensen te verklaren, zowel in onderlinge verschillen als in universele trends.

En we zijn er nog niet. In de reconstructie van onze evolutie, zoals dat gebeurt in de paleontologie, de archeologie en de antropologie, wordt de context van onze sociale evolutie gereconstrueerd om zo na te gaan hoe we langs evolutionaire weg ons gedrag vorm hebben gegeven en hoe we door dat gedrag en die sociale systemen zelf onze evolutie aanstuurden. Dat leidt dan bijvoorbeeld tot modellen die biologische en culturele evolutie proberen te verbinden. Ook hierover lees je bij Wilson geweldige dingen, bijvoorbeeld in zijn werk “The social conquest of earth” (2012) of “Genes, mind and culture: The coevolutionary process” (met Charles Lumsden, eerst verschenen in 1981 maar in 2005 opnieuw gepubliceerd in de geactualiseerde “25th anniversary edition”). 

Dus het is juist wat de schrijver van het SciAm opiniestuk stelde, dat Wilson aan de basis lag van vakgebieden die uitgaan van de biologische basis van verschillen tussen mensen. Alleen is dat een gigantische verdienste die algemeen erkend wordt. Dat de auteur dit aangrijpt om de reputatie en de nagedachtenis te van Ed Wilson te besmeuren, valt niet anders te omschrijven als pure ontkenning van gevestigde wetenschap.

Zoals het intellectuelen betaamt, was Wilson zelf trouwens niet te beroerd om zijn eigen ideeën in vraag te stellen. Waar hij in de jaren ’70 nog sterk boog op het concept van verwantenselectie (simpel gezegd, hoe nauwer individuen verwant zijn met elkaar, hoe groter de kans dat ze zich tegenover elkaar altruïstisch en coöperatief opstellen) om de sociobiologie te onderbouwen, zal hij in “The social conquest of earth” dit idee helemaal relativeren en betogen dat complex sociaal gedrag beter verklaard kan worden door te kijken naar selectie tussen groepen of minstens de optie open te laten van selectie op meerdere niveaus (wat hem overigens de banbliksems opleverde van Richard Dawkins, nog steeds één van de meest bekende verdedigers van het verwantenselectieidee).

We mogen dus gerust beweren dat onze visie op en analyse van sociaal gedrag vandaag fundamenteel anders en beter is als direct gevolg van het werk van Edward Wilson. Maar zijn loopbaan is zoveel rijker en diverser dan de soms obsessieve aandacht voor sociobiologie doet vermoeden. Vandaar deze tip. Als u één boek leest uit het rijke aanbod van Wilson, neem dan “Consilience – The Unity of Knowledge” (1998). Een krachtig pleidooi voor synthese van wetenschappelijke inzichten, een inspirerende wandeling door filosofie, psychologie, antropologie, biologie en de kunsten, een voorraad aan prikkelende ideeën. En vooral een sterke getuigenis van een denker, naturalist, en intellectueel die dieptekennis van enkele vakgebieden als geen ander combineerde met een vermogen tot synthese en verbinding. Een beetje zoals Charles Darwin zelf dus.

 

1. Monica Mr. Lemore. The Complicated Legacy of E. O. Wilson. Scientific American, 29th dec. 2021
2. https://quillette.com/2021/12/29/speaking-with-e-owilson/

 

REFERENTIES

Lumsden, C.J., E.O. Wilson (1981), Genes, Mind, and Culture. The Coevolutionary Process. Cambridge: Harvard University Press
Wilson, E.O. (1971), The Insect Societies. Cambridge, Massachusetts, Belknap Press of Harvard University Press.
Wilson, E.O. (1975), Sociobiology, The New Synthesis. Cambridge, Massachusetts, and London, England: The Belknap Press of Harvard University Press.
Wilson, E.O. (1998), Consilience. The Unity of Knowledge. New York, Vintage Books, Random House.
Wilson, E.O. (2012), The Social Conquest of Earth. London, W.W. Norton & Company.

 

 

Authors
Kris Thienpont
Publicatiedatum
31-03-2022
Opgenomen in
Biologie