Mirakels en heiligen

25-11-2009

-

door verscheen in :
21 minuten
Leestijd:
De 70-jarige Hawaiaanse Audrey Toguchi kreeg in 1998 van haar dokter te horen dat ze helemaal genezen was van een uitgezaaid gezwel in de longen. Twee weken ervoor had hij haar nog terminaal verklaard. Zijzelf beweerde te zijn genezen door toedoen van pater Damiaan. De katholieke kerk gaat bij een heiligverklaring niet over één nacht ijs. Wie iemand heilig wil laten verklaren, moet bewijzen dat de heilige in spe een wonder heeft veroorzaakt. Een hele batterij theologen en medici buigt zich over de vele aanvragen. Zo ook over Audreys spontane genezing, waardoor pater Damiaan uiteindelijk zal toetreden tot de galerij van heiligen. Tien jaar later erkent de Congregatie voor de Heiligenzaken deze genezing als een mirakel en daarmee kan Damiaan op het canon van heiligen worden geplaatst.Een recente reportage van Panorama op Canvas toonde aan dat hierbij heel wat vragen kunnen worden gesteld. Waarom verdween de punctie van Audreys longen, die moet bewijzen dat ze ooit uitzaaiingen in de longen had? Is het niet vreemd dat er vier spontane genezingen voorkomen in het cliëntenbestand van haar dokter, terwijl maar één op 50.000 kankers spontaan verdwijnt? Waarom legt de Congregatie de oorspronkelijke verklaring van Audrey naast zich neer dat ze tot wel elf mensen bad om genezing, terwijl de procedure uitdrukkelijk vermeldt dat maar één persoon mag aanbeden worden?

De heiligverklaring van Pater Damiaan heeft even opnieuw de rol van mirakels in de katholieke kerk in het voetlicht gezet. Even maar, want kerkelijke woordvoerders waren er snel bij om het belang van het voor de heiligverklaring vereiste mirakel te relativeren.1  De erkenning van Damiaans mirakel leek een formaliteit, een onmisbaar maar oninteressant document in het dossier Damiaan, te vergelijken met een bewijs van goed gedrag en zeden dat sommigen onder ons wel eens nodig hebben en waarbij je toch ook niet te veel denkt aan het echte gedrag en zeden van de betrokkene. Het is een vreemde houding van een instelling die altijd veel belang aan mirakels heeft gehecht en bovendien bijzonder strenge procedures heeft uitgetekend om ze te erkennen.

Onder mirakel (ik verkies dit door de Vlamingen gebruikte woord boven “wonder”, dat een ruimere en vagere betekenis heeft2) verstaat men gewoonlijk het ingrijpen van een bovennatuurlijke macht, in het bijzonder van een godheid. De term “bovennatuurlijk” moet hier letterlijk worden genomen. Volgens de christelijke theologie heeft God een macht waarmee hij de natuurlijke loop der dingen in het universum naar goeddunken kan veranderen en daarmee de natuurwetten kan overtreden. Het geloof aan zo’n macht – en dus aan mirakels – is niet specifiek voor de katholieke kerk, maar eigen aan elke vorm van theïsme (het geloof dat een opperwezen de wereld niet alleen geschapen heeft, maar ook be- stuurt en zijn wil openbaart), dus ook aan andere christelijke kerken, het jodendom en de islam.

Overigens zien niet alle mirakels er even bovennatuurlijk uit. Bij sommige mirakels merkt men geen schending van een natuurwet: ze hebben eerder het karakter van een ongelooflijk toeval of een buitengewone gebeurtenis. Iemand die de hemel om hulp smeekt omdat hij in zware financiële problemen verkeert en die kort daarop de Lotto wint, zal dit hoogstwaarschijnlijk als een mirakel beschouwen, ook al is het feit dat iemand de Lotto wint niets buitengewoons. Onverwachte en spectaculaire gebeurtenissen in de geschiedenis, zoals het “mirakel van de Marne”, dat in 1914 de Eerste Wereldoorlog een totaal andere wending gaf, werden door velen als een goddelijke interventie beschouwd. Zelfs het onverwacht vreedzame einde van de Apartheid in Zuid-Afrika, waarbij kerkelijke leiders overigens een belangrijke rol speelden, is wel eens een mirakel genoemd, en niet enkel in de spreekwoordelijke betekenis.

Christelijke theologen beschouwen een mirakel in de eerste plaats als een teken van God.3  Er steekt een (morele of andere waar- devolle) bedoeling achter en het is een uiting van de goddelijke genade. Het komt nooit automatisch en kan nooit worden afgedwongen. Vandaar dat theologen een onderscheid maken met magie. Niemand kan met een of andere toverformule een mirakel verkrijgen. Je kunt erom bidden, maar zonder garantie dat het gebeurt. In de katholieke kerk wordt wel aangenomen dat het bekomen van een mirakel kan worden vergemakkelijkt door tussenkomst van een heilige, een mens die bijzonder vroom heeft geleefd en na zijn dood meteen in de hemel terechtkomt. Vandaar dat het bestaan van mirakels door tussenkomst van iemand als bewijs van zijn heiligheid wordt beschouwd.

We zullen het hier niet hebben over de wonderlijke verhalen uit de Bijbel en evenmin over de mirakels die sommige heiligen tijdens hun leven zouden hebben verricht, hoe spectaculair die ook klinken. Evenmin gaan we in op het verschijnsel gebedsgenezing. Het zal hier gaan over mirakels die formeel erkend worden door de Rooms- katholieke kerk, omdat ze worden toegeschreven aan de voorspraak van een overleden vrome en dappere gelovige bij God, een “dienaar Gods”. Daardoor gelden ze als bewijs voor een zalig- of heiligverklaring, zoals in het geval van Damiaan. Het interessante is dat dit gebeurt na een uitvoerig onderzoek en dat er heel wat documentatie over bestaat.

Lastige procedure

Al heel vroeg hebben christelijke kerken een bijzondere verering vertoond voor christenen die voor hun geloof gestorven waren of een voorbeeldig leven hadden geleid. Voor deze heiligen werden kapellen en kerken opgericht, waar vaak relieken van hen werden bewaard. Gelovigen die deze heiligdommen bezochten of de heiligen aanriepen, vertelden van mirakels – vaak genezingen – die door tussenkomst van de heilige tot stand waren gekomen. Aanvankelijk was het de spontane vox populi van gelovigen die uitriep waar een mirakel was geschied en wie als heilige moest worden vereerd, soms aangemoedigd door wie er (materieel) belang bij had (zoals een klooster dat meer pelgrims wilde ontvangen). Om de ergste gevallen van misbruik en goedgelovigheid tegen te gaan, probeerde de kerkelijke overheid regelend op te treden. Al in de vroege middeleeuwen waren het de bisschoppen die uitmaakten wie als heilige moest worden vereerd. In 1170 bepaalde paus Alexander III dat niemand als heilige kon worden vereerd zonder toestemming van Rome en uiteindelijk trokken de pausen de erkenningsprocedure naar zich toe. Heiligverklaring kon alleen na een diepgaand onderzoek, vanaf 1580 toegewezen aan een speciaal daarvoor opgericht onderdeel van de Romeinse Curie, de Congregatie der Riten. Deze moet de echtheid van mirakels vaststellen, door ondervraging van getuigen en het onderzoek van documenten. Ze werd daarbij bijgestaan door experts en advocaten, die argumenten pro en contra verdedigden. In het geval van genezingen werd het al snel de gewoonte om artsen te raadplegen.

De regels werden verstrengd door het werk van de achttiende-eeuwse theoloog Prospero Lambertini (de latere paus Benedictus XIV, die nogal onder invloed van de verlichting stond). Hij drong aan tot grote voorzichtigheid bij het erkennen van mirakels. Er moest zorgvuldig worden onderzocht of een vermeend mirakel geen natuurlijke oorzaak had en evenmin het werk was van een “boze geest” (zeg maar de duivel). Om dat laatste uit te sluiten, moest worden aangetoond dat het katholieke geloof en de zeden wel degelijk gebaat zijn met het mirakel en dat de kandidaat-heilige zich heroïsch gedragen heeft.

Onder Barberini’s invloed ontstond een loodzware procedure. Elke heiligverklaring moest worden voorafgegaan door een zaligverklaring. Na een voorafgaandelijk informatief proces, waarbij de ooggetuigen van de mirakels werden ondervraagd door de lokale bisschop, kon de paus de zaak aan de Congregatie der Riten voorleggen voor een apostolisch proces. Om iemand zalig te verklaren, moest de congregatie minstens twee mirakels erkennen. Dat werden er minstens drie als men zich bij het apostolisch proces niet kon baseren op de ooggetuigen van het informatief proces, of zelfs vier als er helemaal geen ooggetuigen waren en men zich louter kon baseren op documenten of tradities.

Na een gunstige uitspraak van de Congregatie kon de paus beslissen de kandidaat zalig te verklaren. Daarna kon eventueel een nieuw apostolisch proces voor heiligverklaring beginnen. Daarvoor moesten er nieuwe mirakels worden aangevoerd: in principe twee, soms drie, als de zaligver- klaring volgens een afwijkende procedure was verlopen. Pas dan kon de zalige door de paus op het canon of lijst van heiligen worden geplaatst (canonisering). Alleen in een duidelijk geval van martelaarschap, als de betrokkene voor zijn geloof was gestorven, kon de paus dispensatie verlenen voor de mirakels. De hele procedure duurde gemakkelijk tientallen jaren, soms meer dan een eeuw, en was bovendien erg duur, vermits de aanvragers zelf voor de kosten moesten opdraven.

In de praktijk werden canoniseringen zo moeilijk dat de pausen allerlei afwijkingen van de regel toelieten, waardoor er minder of zelfs geen mirakels werden vereist. Op den duur werden die bijna automatisch verleend. Het was echter vooral paus Johannes Paulus II die in 1983 de procedure drastisch vergemakkelijkte. Het voorafgaand informatief proces verdween en de hele zaak kon nu van bij het begin in Rome worden behandeld. Voortaan was één mirakel voldoende voor een zaligverklaring en één (nieuw) voor een heiligverklaring. Dispensatie bleef daarbij mogelijk. Het is bekend dat Johannes Paulus veel meer heiligen voor de kerk wilde, iets waar hij bijzonder goed in geslaagd is.4  Een ander argument voor de nieuwe regels was dat de oude eigenlijk onhoudbaar waren en... dat de kosten van medische expertises sterk waren gestegen.

In principe blijft de procedure erg zwaar. Eventuele gevallen van mirakels door tussenkomst van een kandidaat-heilige (aangeduid als “dienaar Gods”) worden via het bisdom overgemaakt aan de postulator, een speciaal daartoe aangewezen geestelijke die de zaak onderzoekt. Gaat het om een genezing, dan moet de patiënt worden onderzocht door twee experts, andere dan de behandelende artsen, die elk een onafhankelijk rapport moeten opstellen. Het hele dossier wordt vervolgens overgemaakt aan de congregatie in Rome (die sinds 1969 Congregatie voor de Heiligenzaken heet), die beroep doet op een medische raad om de genezing verder te onderzoeken. Die raad moet via een precieze procedure zeggen of het om een wetenschappelijk onverklaarbare genezing gaat. Twee experts van de raad moeten onafhankelijk van elkaar de zaak onderzoeken. Als hun oordeelt verschilt, moeten er twee nieuwe experts worden aangesteld. Zijn die het opnieuw oneens, dan moet de voorzitter van de raad de knoop doorhak- ken. In de praktijk is de grote meerderheid van de oordelen unaniem.

De Congregatie voor de Heiligenzaken bestudeert alleen mirakels die in aanmerking komen voor de zalig- of heiligverklaring van een concreet persoon. Er is geen procedure voor de erkenning van alle mogelijke mirakels die zich volgens de kerk zouden voordoen. Alleen de aan de Maagd Maria toegeschreven genezingen in Lourdes worden sinds 1905 onderzocht, niet door een instantie in Rome, maar door een medisch bureau in Lourdes zelf, dat afhangt van de plaatselijke bisschop. Ook daarvoor worden de regels van Lambertini gevolgd.

Eenduidig causaal verband

Een wetenschappelijk onverklaarbare gebeurtenis is voor de kerk alleen een mirakel als wordt aangetoond dat de betrokken kandidaat-zalige/heilige er aan de oorzaak van ligt. De meeste erkende mirakels vonden plaats na een aanroeping: de hulp van de betrokken dienaar Gods werd ingeroepen voor iemand die in nood verkeerde (zoals bij een ernstige ziekte), hetzij door het slachtoffer zelf, hetzij door anderen die deze bijstaan, zoals familie of geestelijken, al dan niet tijdens gebeden. In andere gevallen werd het slachtoffer in contact gebracht met een relikwie van de dienaar Gods of met zijn afbeelding. Het bezoek aan het graf van de vrome persoon is, in tegenstelling tot vroeger, nog maar zelden een oorzaak van een mirakel. Dat de gelovige zich tot deze welbepaalde persoon richt, kan verscheidene oorzaken hebben. Vaak wordt het door een geestelijke gesuggereerd. Als het om genezing van een kloosterling gaat, wordt niet zelden de stichter of een ander befaamd lid van de- zelfde kloosterorde ingeroepen. Vrijwel elke religieuze orde streeft naar de heiligverklaring van haar stichter, wat mogelijk een verdacht cachet geeft aan mirakels die in deze sfeer plaatsvinden. Er is zelfs een geval erkend van een non die genas van tuberculose, precies op het moment van de zaligverklaring van de stichteres van haar orde!

Er moet dus een causaal en zelfs een eenduidig causaal verband met de potentiële heilige worden aangetoond. Als deze maar één is in een rij van vele aangeroepenen, telt dat niet. In de praktijk gaat men daarin nogal soepel te werk, zeker als de behoefte aan een mirakel groot is. De zaak Damiaan is daar een goed voorbeeld van: Audrey Toguchi verklaarde aanvankelijk dat haar onverklaarbare genezing van kanker plaatsvond na aanroeping van verschillende personen. Later, na gesprekken met theologen, veranderde ze die verklaring en zei dat ze enkel pater Damiaan had aangeroepen. Daarmee lag de weg naar de zolang nagestreefde canonisering open.

Dit omstreden geval is zeker niet uniek. Eén van de mirakels die erkend werden voor de canonisering (in 1920) van de Franse nationale heldin Jeanne d’Arc, was de genezing van een jong meisje van zware tuberculose in 1909 tijdens haar bedevaart naar Lourdes. Mirakels in Lourdes worden gewoonlijk op rekening van de Maagd Maria geschreven. Het feit dat de toen net zalig verklaarde Jeanne d’Arc uitzonderlijk was aangeroepen tijdens de processie waar het meisje aan deelnam, en dat die laatste bovendien haar pelgrimstocht begonnen was in Orléans, was echter voldoende om het mirakel aan de Maagd van Orléans toe te schrijven.5   Even bedenkelijk is de zalig-verklaring van Junípero Serra in 1988, tijdens een bezoek van Johannes Paulus II aan de Verenigde Staten. De paus had de wens uitgedrukt om bij die gelegenheid een Amerikaan zalig te verklaren. De Congregatie vond een min of meer geschikte kandidaat in de persoon van deze Spaanse franciscaan, die in de achttiende eeuw de missies in Californië had geleid. Het enige wat voor een mirakel in aanmerking kwam, was de plotse genezing, in 1960, van een Amerikaanse non die vergeefs verschillende heiligen had aangeroepen voor een priester haar deze vrij onbekende missionaris aanraadde. Dat Serra de laatste in een lange rij aangeroepenen was, was voldoende om hem als oorzaak van het mirakel aan te wijzen. De artsen waren het niet eens over de aard van de wonderbaarlijk genezen ziekte, maar het feit dat de zuster blijkbaar op sterven had gelegen, was in dit geval voldoende.

kritisch bekeken

Wat moet de kritische onderzoeker daar allemaal van denken? SKEPP houdt zich volgens zijn statuten bezig met beweringen die volgens de huidige stand van de wetenschappelijke kennis onmogelijk of uiterst onwaarschijnlijk zijn. Beweringen over mirakels vallen daar dus per definitie onder. Terwijl verdedigers van beweringen over paranormale verschijnselen, ufo’s, onbekende zeemonsters en dergelijke zullen benadrukken dat het probleem ligt bij de huidige stand van de wetenschap, gaat het hier echter om verschijnselen die – per definitie – in strijd zijn met wat de wetenschap leert.

Filosofen en theologen hebben veel ge- schreven over de mogelijkheid van mirakels. Zelfs wie in een almachtige god gelooft, kan de vraag stellen in hoeverre mirakels concreet voorkomen. De meeste protestanten erkennen de mirakels uit de Bijbel, maar zijn zeer behoedzaam als het om beweringen uit recentere tijden gaat. Wie een meer rationalistische opvatting huldigt, vindt het absurd dat natuurwetten kunnen worden overtreden (wat Spinoza al stelde). Toch moeten we opletten: natuurwetten zijn het resultaat van empirische wetenschap. Uitsluiten dat daar ooit van wordt afgeweken, is een bewering a priori die zelf niet empirisch kan worden aangetoond. En bij SKEPP gaan we ervan uit dat beweringen niet a priori mogen worden afgewezen, maar onderzocht moeten worden.

Het is echter de vraag hoe we met zekerheid kunnen weten of een vermeend mirakel in strijd is met de natuurwetten. Tijdens de verlichting merkten de filosofen David Hume en Jean-Jacques Rousseau op dat we daarvoor eigenlijk alle natuurwetten moeten kennen, wat niemand beweert te kunnen, Bijgevolg, zo stelde Rousseau, zal een wijs mens die een onbegrijpelijk verschijnsel meemaakt, nooit beweren dat hij getuige was van een mirakel. In de praktijk hebben de kerkelijke autoriteiten bij de erkenning van mirakels het meestal niet over overtreding van een natuurwet, maar vermelden ze “onverklaarbaar binnen de huidige stand van de wetenschap”. Een mogelijke verklaring in de toekomst is dus niet uitgesloten.

Misschien wegen deze theoretische bezwaren niet zo zwaar als er zich werkelijk verschijnselen voordoen die zo duidelijk afwijken van alles wat naar een natuurlijke verklaring neigt, dat iedereen van een mirakel zou spreken (hoewel dat in principe altijd betwijfelbaar zou zijn6). Denk bijvoorbeeld aan de doortocht door de Rode Zee en andere spectaculaire mirakels uit de Bijbel.7   De vraag is of er voldoende bewijzen bestaan voor zulke “zonneklare” mirakels. Verhalen uit de Bijbel zijn uiteraard historisch onbetrouwbaar. En recentere mirakels zijn meestal minder spectaculair, zoals we zullen zien.

Hoe dan ook, belangrijker dan de discussie over de theoretische mogelijkheid is, althans voor skeptici, de vraag naar de geloofwaardigheid van berichten over mirakels Beroemd is de opmerking van David Hume dat je altijd aan zulke berichten kunt twijfelen. Als iemand beweert getuige te zijn geweest van een mirakel, dan is het altijd waarschijnlijker dat deze getuige liegt of misleid is, dan dat het door hem gemelde voorval werkelijk gebeurd is. Hume laat er weinig twijfel over bestaan dat ze alle te wijten zijn aan leugens, goedgelovigheid en onwetendheid.

Humes bezwaar wordt niet aanvaard door hen die in de realiteit van mirakels geloven. Precies doordat ze erin geloven, zullen ze meldingen niet zo ongeloofwaardig vinden. Hoe dan ook moet de wetenschap een vermeend mirakel als iets buitengewoons, iets afwijkends, beschouwen, en dan geldt het bekende adagium “buitengewone beweringen vereisen buitengewone bewijzen”. Het minste wat men mag vragen om de echtheid van een mirakel aan te tonen, zijn uitzonderlijk harde bewijzen.

De Congregatie voor de Heiligenzaken beschikt over dossiers van meer dan duizend gevallen van erkende mirakels. Zelfs als niet alle bewijzen even overtuigend zijn, is dat een indrukwekkend aantal. Hoe overtuigend is dat bewijsmateriaal?

De concrete gevallen

De overgrote meerderheid van alle door de kerk erkende mirakels, meer dan 90 procent, bestaat uit genezingen, meestal van ziekten. Een minderheid heeft betrekking op ongevallen, zoals zware verwondingen (snij- en brandwonden), vergiftigingen, ernstig bloedverlies en schedelmisvorming bij de geboorte. Meestal verdween het letsel op onverklaarbare manier en/of overleefde de patiënt iets wat men normaal niet overleeft. Gevallen van een afgerukt ledemaat die vanzelf weer op zijn plaats kwam of weer aangroeide zijn er echter niet, en soms kan de vraag worden gesteld hoe ernstig en hoe reëel het letsel was. Zo zijn er een dertigtal gevallen van lieden die herstelden van een door een ongeval veroorzaakte blindheid.

De meest voorkomende miraculeus genezen ziekten vallen onder de categorie verlamming, gevolgd door kanker en tuberculose. We kunnen hier onmogelijk ingaan op de verschillende ziekten en beperken ons tot enkele algemene bemerkingen. Om te beginnen kan het zeer vaak betwijfeld worden of de patiënt wel aan de bewuste ziekte leed. Dat een lamme plots weer kan lopen of een blinde weer kan zien, is weinig geloofwaardig als niet medisch kan worden aangetoond dat de patiënt werkelijk lam of blind was, en waardoor hij dat was. Dat geldt zeker voor gevallen uit vroegere eeuwen. De kennis van ziekten en de nauwkeurigheid van medische diagnoses was toen uiteraard veel geringer. Toch was dit geen hinderpaal om bepaalde genezingen als mirakel te erkennen. Zo werd de genezing in 1764 van een Duitse non aan kanker 134 jaar later als mirakel erkend, hoewel de advocaat van de duivel gewezen had op de onzekerheid van zo’n oude diagnose. Foute diagnoses zijn altijd mogelijk, ook nu nog. En hoe dan ook zijn veel gevallen slecht gedocumenteerd.

Bovendien wordt er geen rekening gehouden met spontane genezingen. Hoe zeldzaam die ook zijn, ze komen voor, ook bij verlammingen en kankers. Een spontane genezing onderscheiden van een wetenschappelijk onverklaarbare genezing is moeilijk. Verder is het placebo-effect ten gevolge van gebeden (en religieuze visioenen?) niet te verwaarlozen. De geraadpleegde medische experts lijken in de praktijk ook niet altijd even kritisch te hebben gehandeld. Hoe eerlijk ze ook mogen zijn geweest, het kan niet worden uitgesloten dat ze onder druk stonden. In de negentiende eeuw bijvoorbeeld, toen de kerk zwaar van zich afbeet tegenover wetenschappelijk geïnspireerde wereldbe- schouwingen, werd van een arts die optrad als expert voor de Romeinse Curie niet verwacht dat hij zich al te positivistisch zou opstellen.

Naast de eigenlijke genezingen heeft de kerk een aantal heropstandingen uit de dood als mirakel erkend. De allereerste processen voor de Congregatie in de 16de eeuw hadden hierop betrekking. Het laatste erkende geval is dat van een driejarig Oostenrijks meisje, in 1951. Het gaat bijna steeds om een levenloos lichaam na een ernstig ongeval dat na enige uren weer tot leven wordt gewekt. Tegenwoordig zouden we van reanimatie spreken en er kan gerust aan getwijfeld worden of de verrezenen wel echt dood waren.

Ook de onverderfelijkheid van een lijk maakt tegenwoordig nog maar weinig indruk. Opvallend veel heiligen hebben de reputatie dat hun lichaam na de dood intact bleef (dat werd al vastgesteld bij het lichaam van de H. Cecilia uit de derde eeuw). Al speelt die vaststelling meestal geen rol bij een zalig- of heiligverklaring, bij sommigen is dat uitdrukkelijk wel het geval, zoals bij de bekende mystici Theresia van Avila en Johannes van het Kruis in de zestiende eeuw. Doodgravers die een kerkhof moeten opruimen, weten al lang dat sommige lijken niet zomaar vergaan. En de min of meer aangename geur die sommige lijken verspreidden (de “geur van heiligheid”) is ook niet meteen bovennatuurlijk te noemen.

Bij de relatief zeldzame mirakels buiten de medische sfeer zijn de wonderbaarlijke vermenigvuldigingen wel het vreemdst. Het gaat meestal om de plotse toename van een voorraad voedsel (graan, olie, wijn...), vaak in een klooster, als daar een acuut gebrek aan blijkt. Het meest recente geval deed zich voor in 1949 in Spanje, waar een pastoor met succes een zalige aanriep, zodat de potten op het fornuis van voldoende rijst voorzien waren om veertig jongeren te voeden die onaangekondigd op bezoek kwamen.

Tot de mirakels die tot de categorie “geluk” of “buitengewoon toeval” te rekenen zijn, behoren de behoedingen van een ongeluk: Een vrij recent voorbeeld is dat van een jonge alpinist die in 1940 gespaard bleef van een dodelijke val in de Zwitserse Alpen, in tegenstelling tot zijn drie metgezellen. Het koord dat hem aan de drie anderen verbond, brak op “technisch onverklaarbare” wijze en voorkwam dat hij werd meegesleurd. Er zijn ook enkele gevallen van mensen die een relatief hoge val (een tiental meter) overleefden. En wat te denken van een jongen die ongedeerd bleef toen hij in 1982 door een tractor werd overreden? Of van een non die in 1975 per ongeluk een aantal spelden inslikte en er zelfs één inademde, zonder verdere gevolgen?

Collectieve gevallen van behoeding zijn die van plaatsen die gespaard bleven van een epidemie, een brand of een andere ramp. Zo verdween de pest in Malacca toen het lichaam van Franciscus Xaverius er arriveerde. Zelfs de redding op het nippertje van de bemanning van een ander schip is als een mirakel erkend. Dat er in dergelijke netelige situaties veel gebeden wordt, is te begrijpen, maar om van een mirakel te spreken? Nog minder indrukwekkend zijn de enkele zeer zeldzame erkenningen van spirituele mirakels, die alleen maar geacht worden op de menselijke geest in te werken. Zo zijn er twee gevallen van geestelijken die door aanroeping van een dienaar Gods werden verlost... van de verlokkingen des vlezes. En er is dat van een Turkse slaaf die zich in 1603 tot het christendom bekeerde nadat de (toen nog) zalige Francisca Romana voor hem was verschenen. Sindsdien waagt de kerk zich niet meer aan dit soort erkenningen.

Kortom, het corpus van de door de kerk erkende mirakels vertoont zoveel onbetrouwbare, flauwe en zelfs ridicule gevallen dat het voor intelligente gelovigen bijna gênant is.8    Men kan zich dan ook vragen stellen over de realiteit van het fenomeen.

Mirakels en het paranormale

Parapsychologen hebben mirakels (althans de meest indrukwekkende) willen rekenen tot de bizarre wereld van de paranormale verschijnselen. Dat betekent eigenlijk niet veel, daar het nog altijd de vraag is of paranormale verschijnselen echt paranormaal zijn. Allerlei vormen van misleiding, waaronder bedrog, zelfbedrog, zinsbegoocheling, goocheltrucs en naïviteit, maken meldingen van paranormale verschijnselen onbetrouwbaar. Hedendaagse kritische parapsychologen (en die bestaan!) zijn al een tijd tot de conclusie gekomen dat alle meldingen van spontane gevallen van paranormale verschijnselen, zoals berichten over klopgeesten en andere spookverhalen, te onbetrouwbaar zijn om er iets zinvols over te zeggen. Alleen resultaten van streng gecontroleerde laboratoriumexperimenten zijn voor hen nog nuttig voor verder onderzoek. De gelijkenis met verhalen over mirakels is duidelijk.

Het is misschien niet onnuttig dat skeptici zich nader zouden buigen over het corpus van mirakels die in de loop van de tijd zijn onderzocht, te meer daar er heel wat literatuur en archiefmateriaal beschikbaar is. Dat betekent echter niet dat zo’n onderzoek iets interessants zou opleveren. Ter vergelijking: de duizenden geregistreerde ufo-meldingen leverden ook niets bijzonders op. Het probleem is meestal dat de afzonderlijke feiten onvoldoende gedocumenteerd zijn om er iets zinvols over te zeggen.

Meldingen van mirakels komen uiteraard vooral uit devote milieus, waar een sfeer heerst die onverenigbaar is met enige kritische zin. Dat de katholieke kerk instellingen heeft die deze meldingen kritisch moeten onderzoeken is, zo toont de praktijk aan, geen garantie dat er geen zwakke en omstreden gevallen worden erkend. Omdat de Congregatie voor de Heiligenzaken al heel selectief is met de vele meldingen, kan ze zichzelf wijsmaken dat ze zeer streng optreedt als ze enkel de minst omstreden gevallen aanvaardt. Zo waren er voor de zaligverklaring van Josémaria Escrivá de Balaguer, de stichter van het Opus Dei, liefst 75.000 mogelijke mirakels gemeld. De Congregatie selecteerde er een twintigtal genezingen uit voor verder onderzoek, waarvan er uiteindelijk één erkend werd. De druk om uiteindelijk niet al te kritisch zijn, is groot, zeker als het, zoals bij pater Damiaan, om een mirakel pour le besoin de la cause gaat: de pret die met een canonisering gepaard gaat mag niet worden bedorven door een te skeptische houding.

Met dank aan Wim Betz voor het beoordelen van de medische gevallen

NOTEN:

  1. Zie onder meer 'Heilig zonder hocus-pocus' door Hans Geybels in De Standaard, 6 oktober 2009.
  2. Een wonder kan alles zijn wat verwondering oproept, dus ook in de betekenis van het engelse woord wonder, bv de zeven wereldwonderen.
  3. Eén van de Griekse woorden in het Nieuwe Testament dat als “mirakel” wordt vertaald is σεμειον – teken. 
  4. De procedure werd ook vergemakkelijkt doordat Johannes Paulus II de functie van advocaat van de duivel (promotor fidei) afschafte, die voor de Congregatie de argumenten tegen canonisering moet aanvoeren. 
  5. Bij de druk om Jeanne d’Arc heilig te verklaren, speelde een verbetering van de betrekkingen tussen de katholieke kerk en het antiklerikale Frankrijk een rol. 
  6. De Franse schrijver Anatole France laat in een roman iemand die voor de grot van Lourdes staat en daar alle nutteloos geworden krukken ziet hangen, zeggen dat één houten been veel overtuigender zou zijn, maar nog geen bewijs voor een mirakel. Als iemands geamputeerde been weer aangroeit, zo meent de romanfiguur, zou dat misschien een nog niet eerder waargenomen natuurverschijnsel zijn.
  7. Bedoeld wordt dat die verschijnselen zich werkelijk voordeden zoals ze in de Bijbel zijn beschreven, niet dat ze gebaseerd zouden zijn op een of ander “natuurlijk” verschijnsel, zoals de mogelijke doorwaadbaarheid van de Rode Zee.
  8. Rousseau zei dat hij te zeer in God geloofde om te geloven in zoveel mirakels die hem zo weinig waard zijn.

COPYRIGHT: SKEPP VZW & TIM TRACHET. NIETS UIT DIT ARTIKEL MAG GEDUPLICEERD WORDEN ZONDER NADRUKKELIJKE TOESTEMMING VAN DE AUTEUR!

Authors
Tim Trachet
Publicatiedatum
25-11-2009
Opgenomen in
Mirakels